De kunst van het kopiëren
De Conservatoriumbibliotheek bezit een aantal autografen van Italiaanse opera's. Deze manuscripten zijn bijzonder boeiend omdat ze eigenhandig door de componist zelf geschreven zijn. De meeste handschriften uit de collectie echter werden door kopiisten neergepend. Het zijn afschriften van de autograaf of van een andere kopie. De taak van de kopiist bestond er vooral uit om een correct en vlot leesbaar gebruiksvoorwerp te creëren. In de meeste gevallen blijft hij anoniem en zijn de kopieën eenvoudig en weinig decoratief. Er zijn echter uitzonderingen. Een aantal manuscripten zijn versierd met mooi uitgewerkte initialen, zoals La forza d'amore van Bernardo Pasquini (1637-1710). Een miniatuuropera met slechts drie personages: het pastorale koppel Silvio en Filli en de jachtgodin Nise. Elke akte begint met een versierde letter. De walnoteninkt heeft helaas doorheen de jaren ingewerkt op het papier.
Giminiano Giacomelli’s Cesare in Egitto uit 1735 was de meest succesvolle van zijn negentien opera’s. Dit manuscript uit de verzameling van Jules De Glimes is de enig bekende volledige partituur van deze opera. De bib bewaart minstens dertien handschriften die gemaakt zijn door dezelfde kopiist. Ze hebben alle ook een titelpagina met een rijkelijk kader vol vergulde bladmotieven of in een 3-tal gevallen een vereenvoudigde versie met een sober, maar toch verguld kader. Andere unica zijn oa. Demofoonte uit 1735 van Gaetano Schiassi en Massimiano uit 1731 van Giuseppe Orlandini.
Omdat Italiaanse opera's tijdens de barok meestal maar in één seizoen uitgevoerd werden - het volgende seizoen bracht nieuw werk op de planken -, had het weinig zin om de partituren te publiceren. Er was gewoon geen markt voor. Dit verklaart waarom de barokke, Italiaanse opera enkel in handschriften overgeleverd is.